zondag 8 september 2013

Libië, de ‘success story’

Aan de vooravond wat mogelijk een catastrofale aanval van de Verenigde Staten op Syrië kan worden kan het nuttig zijn nog eens terug te kijken op de NAVO-interventie in Libië in 2011. Daarover is een belangrijk boek verschenen van de Amerikaanse auteur Horace Campbell onder de titel, Global NATO and the Catastrophic Failure in Libya (Monthly Review Press 2013). 

Twee maal catastrofe? Libië was toch een succesverhaal? In het onderstaande vat ik de belangrijkste bevindingen van Campbell samen, om er nog eens aan te herinneren dat ook deze interventie rampzalige gevolgen heeft gehad, die tot ver buiten Libië doorwerken. Niet alleen de infrastructuur van het land is verwoest, ook de sociale structuur.

 


Onvoorzien was natuurlijk dat de Russen en de Chinezen zich in de Veiligheidsraad niet nóg een keer in de maling laten nemen. Het besluit over bescherming van Libische bevolking door een ‘No-Fly’-zone pakte immers uit als een brutale regime-wisseling. Hoe het Westen ook tekeer gaat door ‘Poetin’ als eenzame spelbreker voor te stellen, dát is immers de reden waarom Rusland en China niet mee willen spelen en met hun vetorecht een avontuur in Syrië onder VN-vlag voorlopig tegenhouden.

Geen situatie is hetzelfde, en een aanval op Syrië zal onvermijdelijk heel andere, en waarschijnlijk nog veel verdergaande
consequenties hebben dan de interventie in Libië. Nederlandse vliegtuigen deden mee in de in todaal 30,000 luchtacties van de NAVO boven Libië; ditmaal is Nederland opnieuw deel van de militaire operatie die eraan lijkt te komen, zolang ons land tenminste zijn Patriots bij de Amerikaanse basis Incirlik in Turkije houdt.

Bij de eerste
demonstraties voor meer democratie in Libië in februari 2011 waarschuwden de leiders van Frankrijk, de VS en Engeland direct voor een bloedbad onder de bevolking. Bij de opstanden in de buurlanden Tunesië en Egypte was dat niet gebeurd, integendeel: de Franse minister van binnenlandse zaken Aliot-Marie bood de Tunesische dictator Ben Ali zelfs aan, Franse oproerpolitie te sturen om te helpen de opstrand te onderdrukken. Resolutie 1973 van de VN Veiligheidsraad riep onder de noemer van de ‘Responsibility to Protect’ (R2P) echter op tot ‘alle noodzakelijke maatregelen’ om de Libische bevolking tegen Gadaffi-getrouwe troepen te beschermen. Dat Gadaffi de demonstranten voor ‘ratten’ had uitgemaakt, werd in de media breed uitgemeten om hiervoor publieke steun te verwerven.

De
olie van Libië was en is natuurlijk een hoofdfactor. De wereldoliemarkt wordt gedomineerd door de grote Westerse oliemaatschappijen, Exxon-Mobil, Shell, BP, Chevron, enz. Maar in de recente periode zijn de staatsoliemaatschappijen sterk komen opzetten; in 2009 passeerde PetroChina Exxon als grootste oliemaatschappij ter wereld, en andere Chinese maatschappijen, maar ook Petrobras van Brazië, Gazprom en Lukoil uit Rusland, zijn steeds belangrijker geworden. Toen de sancties tegen Libië werden opgeheven nadat het land schadevergoeding voor de bomaanslag boven Lockerbie had betaald (zonder de schuld op zich te nemen, de aanslag is door anderen gepleegd), speelde Gadaffi hierop in door concessies onder Amerikaans-Europese oliemaatschappijen en nieuwkomers te verdelen. Tevens sprak hij zich uit voor verdergaande nationalisering van de Libische oliewinning. Niettemin was China in 2010 de grootste investeerder in Libië geworden. In het licht van de groeiende rol van China en de pogingen van de VS om een militair commando voor Afrika te creëren (Africom, waarvan Gadaffi de belangrijkste tegenstander was en dat mede door zijn toedoen nog geen hoofdkwartier op Afrikaans grondgebied had bemachtigd), was Libië in deze rivaliteiten een belangrijke spil.

Minder bekend is de rol van de financiële crisis in het Libische drama. In 2010 werd de waarde van het vier jaar eerder opgerichte Libyan Investment Fund, de staatsbeleggingsmaatschappij waar de olieopbrengsten in kas worden gehouden, geschat op 53 miljard dollar, al was de werkelijke omvang van het door Libië belegde kapitaal waarschijnlijk rond de 200 miljard. Met het uitbreken van de financiële crisis probeerden verschillende banken in de Arabische wereld rugdekking te zoeken. Zo wist Goldman Sachs Gaddafi te overtuigen Libisch geld te geven voor speculatieve kapitaaloperaties. Door zijn zoon Saif al-Islam, die tijdens zijn studie aan de London School of Economics en door contacten met Blair en neoliberale economen in de ban van het marktfundamentalisme was gekomen, liet de kolonel zich overhalen Goldman Sachs 1.3 miljard te geven om te gaan speculeren. Geen slimme zet midden in een crisis: begin 2009 was er nog maar 25 miljoen over,
98% was verdwenen. De onderhandelingen tussen de bank en de Libische autoriteiten om het te restitueren werden die zomer afgebroken.

Libië begon nu kapitaal terug te trekken uit Amerikaanse en Britse banken uit vrees nog meer te verliezen.Goldman Sachs kwam daarop met het voorstel aan de Libiërs om een preferent belang in de bank te nemen voor $5 miljard, waarover 4 tot 9.25 % rente zou worden betaald over een looptijd van veertig jaar, inclusief terugbetaling van het eerder verspeelde geld binnen tien jaar. Terwijl de onderhandelingen nog liepen, nam de Libische centrale bank in 2010 echter een meerderheidsbelang in de Arab Banking Corporation in Bahrein (andere aandeelhouders zijn de investeringsmaatschappijen van Koeweit en Abu Dhabi). Daarmee verkreeg het land directe controle over de recycling van oliedollars, geheel buiten het New York/Londense banksysteem om. Nog voordat VN-resolutie 1973 was aangenomen, werden de Libische tegoeden in Britse en Amerikaanse banken echter bevroren. In de VS alleen al betrof dat $30 miljard. Tot zover Campbell.

Sarkozy gaf enkele uren na het aannemen van de resolutie de Franse luchtmacht opdracht, bombardementen op Libische doelen uit te voeren. Niettegenstaande het feit dat Gadaffi na Zuidafrikaanse bemiddeling had aangeboden af te treden om onderhandelingen met de demonstranten mogelijk te maken, beten de Fransen de spits af—naar we nu weten, ook omdat Gadaffi de
verkiezingscampagne van Sarkozy had betaald, wat men in het Elysée liever niet bekend zag worden. Tussen maart en oktober verleende de NAVO luchtsteun aan een gewapende opstand van een bonte verzameling rebellengroepen, sommige geleid door jihadisten die met toestemming van Gadaffi door de CIA waren vervoerd om elders gemarteld te worden (zoal in het geval van de latere commandant van Tripoli en zijn vrouw). Nog steeds zijn Amerikaanse teams bezig, met weinig succes, te achterhalen waar m.n. de luchtafweerraketten die aan willekeurige groepen zijn geleverd, zijn gebleven.

Begin oktober kwam Hillary Clinton onverwacht in Libië aan om er bij de tegenregering op aan te dringen, dat Gadaffi snel gevangen of gedood zou worden. De beelden van hoe hij, op de vlucht ontdekt door een vliegtuig van de NAVO, op beestachtige wijze voor het oog van de camera wordt afgemaakt, zijn de wereld rondgegaan. Op de 21ste was Hillary terug in het State Department en grapte ze, tot algemene vrolijkheid van de staf om haar heen, met een variant op Caesar, ‘we came, we saw, he died’. Diezelfde dag nog vertoond op Russia Today, en natuurlijk enkele malen herhaald—zo’n kijkje in de keuken van de R2P krijg je niet elke dag.

Dat was dan het sluitstuk van Resolutie 1973, die de burgers van Libië moest beschermen. Het boek van Campbell bevat met zijn 320 bladzijden nog een schat aan informatie, te veel om hier samen te vatten. De conclusie is echter onontkoombaar. Na Afghanistan, Irak en (grotendeels buiten beeld) Somalië en Jemen, is Libië inmiddels in een
‘failed state’ veranderd. En nu Syrië?

Kees van der Pijl

Geen opmerkingen:

Een reactie posten