maandag 22 juni 2015
Vertekende werkelijkheid
De financiële consequenties van de drie op dezelfde “supervrijdag” verzonden zgn. ‘artikel-100-brieven’ zullen pas op de komende Prinsjesdag 15 september 2015 duidelijk worden gemaakt. De Kamer wordt dus zonder inzicht in de financiële consequenties gevraagd om in te stemmen met de voortzettingen van de Nederlandse bijdragen aan de militaire missies in Afghanistan, Mali en Irak waarbij de bijdrage aan de laatstgenoemde missie mogelijk wordt uitgebreid naar Syrië.
De vierde brief die de ministers Hennis-Plasschaert en Koenders diezelfde vrijdag naar de Kamer stuurden zou hier eigenlijk over moeten gaan, want deze behelst de eerdere toezegging van het kabinet om de Kamer in het voorjaar van 2015 te informeren over de gevolgen die het verbindt aan de aangenomen “Motie-Van der Staaij c.s. over het ambitieniveau van de krijgsmacht in de komende jaren”. Het is deze motie waarmee een Kamermeerderheid afgelopen najaar heeft uitgesproken dat het Defensiebudget geleidelijk verhoogd moest worden, om te beginnen met 100 miljoen euro voor 2015.
De bewuste vrijdag 19 juni 2015 was ook wel de allerlaatste dag om de toezegging de betreffende informatie in het voorjaar van 2015 te geven gestand te doen en dat zou al een eerste indicatie kunnen zijn dat ministers Hennis-Plasschaert van Defensie en Koenders van Buitenlandse Zaken ernstig van mening verschillen over de gevolgen die het kabinet aan de motie dient te verbinden. Een tweede aanwijzing hiervoor is dat de brief eigenlijk helemaal geen nieuwe informatie bevat en voornamelijk de verschillende ontwikkelingen en beleidsnotities van de afgelopen tien maanden nog eens de revue laat passeren, terwijl voor de precieze financiële vertaling van de extra inzet van de krijgsmacht en de bestemming van de extra financiële middelen ook in deze brief wordt verwezen naar stukken die op Prinsjesdag zullen verschijnen. Het lijkt het kabinet dan ook wel goed uit te komen dat een tweetal relevante beleidsadviezen, namelijk het Interdepartementale Beleidsonderzoek ‘Wapensystemen’ en een advies over te toekomst van het Nederlandse veiligheids- en defensiebeleid van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid, pas na de zomer beschikbaar zullen zijn zodat het er daarna ook pas op in hoeft te gaan.
Een derde relevant advies dat onder de titel “Instabiliteit rond Europa: confrontatie met een nieuwe werkelijkheid” door de Adviesraad Internationale Vraagstukken is uitgebracht, is echter al in april 2015 verschenen. In hun brief van 19 juni schrijven de ministers “met belangstelling kennisgenomen” te hebben van dit advies, maar ze komen in de hele brief niet tot de inhoudelijke reactie die bij adviezen van de AIV wel gebruikelijk is en kondigen deze ook niet aan. Omdat het advies van de AIV thans het enige is dat al beschikbaar is, kan het geen kwaad hier eens nader kennis van te nemen.
Het advies begint met een, naar eigen zeggen, “analyse van de actuele veiligheidsontwikkelingen aan de oost- en zuidflank van Europa” en de eerste alinea van het betreffende hoofdstuk met de titel “Gordel van instabiliteit aan de grenzen van Europa” luidt als volgt:
De veiligheidsrisico’s aan de oostflank van Europa verschillen van die aan de zuidflank. Aan de oostflank heeft Europa te maken met een regio die in veiligheidspolitiek opzicht nauwelijks is geïntegreerd, met soms zwakke staten die kampen met interne instabiliteit, maar vooral met een assertief, zelfs agressief Rusland dat expansiepolitiek bedrijft. Rusland streeft naar uitbreiding van de invloedssfeer in het zogenoemde nabije buitenland, dat grotendeels overeenkomt met de voormalige Sovjetunie. Aan de zuidflank worden de Europese landen geconfronteerd met een breed palet aan veiligheidsrisico’s (terrorisme, mensensmokkel, wapenhandel, terugkerende jihadstrijders) als gevolg van zwakke of zelfs failed states als Irak, Syrië en Libië, waarvan grote delen op het moment worden beheerst door ISIS.
Wat in deze korte schets opvalt is dat met geen woord wordt gerept over het optreden van het Westers bondgenootschap in de afgelopen 10 of 25 jaar in de richting van de oost- en zuidflank. Geen woord over de NAVO- en EU-uitbreidingen met voormalige lidstaten van het Warschau-Pact en zelfs voormalige Sovjet-republieken, over het Europese oostelijk nabuurbeleid gericht op een economische binding van Europese en Zuid-Kaukasische voormalige Sovjet-republieken aan de Europese Unie en over het daarbij buiten de deur houden van Rusland. Geen woord ook over de Westerse interventies in Irak, Syrië en Libië die de genoemde staten tot failed states maakten. Niet in deze inleidende alinea en ook niet in het vervolg. De assertievere Russische politiek in het oosten en het oprukken van ISIS in het zuiden worden als autonome processen gezien waartegen het Westen zich teweer moet stellen. Hierbij zijn de opstellers van het advies nog wel zo eerlijk om aan te geven dat “dit advies niet het gehele domein van het Nederlands buitenlands beleid bestrijkt, maar (….) zich concentreert zich op het veiligheids- en defensiebeleid van Nederland”, waarbij ook nog eens uitsluitend de Nederlandse rol binnen de EU en de NAVO wordt beschouwd en “de rol van Nederland in de Verenigde Naties (…) buiten het bestek van dit advies valt”. Een dergelijke inperking op voorhand móét ook wel tot een vertekend beeld leiden.
Het voert te ver om de hele analyse van de “Gordel van Instabiliteit” van kritische kanttekeningen te voorzien, maar één grove vertekening wil ik hier toch wel ten tonele voeren, temeer omdat deze bij uitstek raakt aan de vermeende noodzaak om als Europese NAVO-lidstaten de defensiebudgetten uit te breiden. Gesteld wordt dat “de Russische militaire uitgaven sinds 2007 aanzienlijk zijn toegenomen” terwijl die van de Europese NAVO-lidstaten zijn afgenomen. Om deze ontwikkelingen te illustreren is in het advies een grafiek afgedrukt die is overgenomen uit het artikel “From cold war to hot war – Russia’s aggression in Ukraine is part of a broader, and more dangerous, confrontation with the West” dat op 14 februari 2015 in The Economist verscheen. Het gaat om de linker afbeelding waarin de relatieve stijging cq. daling van de defensieuitgaven van Rusland respectievelijk de Europese NAVO-lidstaten ten opzichte van elkaar worden geschetst. Een alarmerend beeld. Maar dat wordt het al veel minder als je, zoals ik in de afbeelding rechts heb gedaan, niet de relatieve stijging en daling, maar de feitelijke uitgaven van Rusland en de Europese NAVO-lidstaten naast elkaar zet. Dan blijken de Europese lidstaten met elkaar nog steeds bijna vier keer zoveel aan defensie uit te geven als Rusland. En daarbij zijn dan ook nog eens het Amerikaanse aandeel aan de gezamenlijke NAVO-defensieuitgaven (ongeveer drie keer zoveel als de Europese lidstaten met elkaar) en de extra defensie-inspanningen van Zweden en Finland buiten beschouwing gelaten. Cijfers liegen niet, maar de wijze waarop cijfers gepresenteerd worden kan erg manipulatief zijn en daar maakt de AIV zich in dit advies op een wel heel erg doorzichtige wijze schuldig aan.
Hoezeer de houding van de Europese Unie jegens haar buren in de loop van de afgelopen 10 à 15 jaar is veranderd, drukken de opstellers van het AIV-advies als volgt uit: “In 2002 sprak de toenmalige voorzitter van de Europese Commissie Romano Prodi, de doelstelling uit om een ‘ring van vrienden’ rondom Europa te realiseren. Meer dan tien jaar later is echter sprake van een ‘gordel van instabiliteit’.” Er wordt nog net niet gesproken van een ‘ring van vijanden’, maar de term ‘gordel van instabiliteit’ roept een sterk gevoel van dreiging op waarvan de oorzaak vervolgens als volgt wordt geschetst: “Europa wordt aan zijn oostflank geconfronteerd met een aanzienlijk sterkere, assertieve en grondstoffenrijke staat die zijn invloedssfeer met harde machtspolitiek probeert te behouden dan wel uit te breiden. Rusland is het afgelopen decennium van Europa ‘afgekeerd’, in politiek, ideologisch en in mindere mate ook in economisch opzicht. Rusland is geen strategische partner van de EU, maar vormt een strategisch probleem, zo stelde de president van de Europese Raad Donald Tusk terecht vast.”
In het naast elkaar zetten van beide citaten gaat de AIV voorbij aan het feit dat Prodi een Italiaan is en Tusk een Pool en dat de Italiaanse houding ten aanzien van Rusland over het algemeen en ook historisch een heel andere is dan de Poolse. Door dit feit hier onbenoemd te laten gaat de AIV geheel voorbij aan haar eigen pleidooi later in het advies dat “de verschillende nationale agenda’s van de lidstaten een gegeven zijn (geography is destiny) en dat diversiteit tussen de lidstaten ook als krachtig uitgangspunt kan dienen bij de inzet van een scala aan diplomatieke inspanningen ten aanzien van de buurlanden,” zo stelt de AIV op pagina 35 waar ze een heel andere sfeer ademt dan in de grove schetsen van de veranderde veiligheidsomgeving aan het begin van het advies.
Waar de AIV in haar analyse van de oostflank de nadruk legt op de toegenomen rivaliteit met de grote Oosterbuur waarbinnen de overige Oost-Europese en Kaukasische staten feitelijk aan deze machtsstrijd zijn onderworpen, schetst ze opmerkelijk genoeg een soortgelijke situatie ten aanzien van de zuidflank. “In Noord-Afrika worden landen als Saoedi-Arabië, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten – landen die niet noodzakelijkerwijs dezelfde normen en waarden voorstaan als de EU – steeds meer een bepalende politieke en economische factor,” aldus de AIV, die daaraan toevoegt: “wil Europa zijn belangen (energiezekerheid en nationale veiligheid) behartigen, dan zal het ook hier rekening moeten houden met meer geopolitieke competitie.”
De AIV kiest, mogelijk ook ten gevolge van haar eigen vooraf ingeperkte taakstelling, onomwonden voor een militaire aanpak van de door haar geconstateerde dreigingen. “De EU zou er goed aan doen in de relaties met Rusland veiligheidspolitieke overwegingen een zwaarder accent te geven. (...) Hoewel economische interdependentie kan bijdragen aan internationale politieke stabiliteit heeft de specifieke, onevenwichtige wederzijdse afhankelijkheid van de EU (of lidstaten van de EU) en Rusland eerder een destabiliserend effect. (…) De EU dient afstand te nemen van het huidige model van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten. Hoewel mogelijkheden voor overleg en dialoog altijd moeten worden benut, is de kans aanzienlijk dat constructieve samenwerking voor langere tijd is uitgesloten. (…) Verder vraagt de AIV zich af of de EU nog langer moet vasthouden aan het idee van een gemeenschappelijke strategie voor de landen gelegen tussen de EU en Rusland. De ervaringen met het Oostelijk Partnerschap zijn tot dusver niet onverdeeld gunstig.” Kortom, nog minder overleg en economische samenwerking met Rusland en kiezen voor een militaire confrontatiepolitiek. Hier wreekt zich ook weer het gebrek aan enige zelfreflectie als het gaat om het ontstaan van de huidige fricties met de grote Oosterbuur. En dan hebben we het over de EU; nog niet eens over de NAVO.
Ook ten aanzien van de zuidflank wordt gekozen voor een militaire strategie. “er moet bereidheid zijn om eventueel in te grijpen in landen waar Europese vitale belangen op het spel staan dan wel sprake is van een humanitaire noodsituatie. (…) De vraag doet zich voor of de huidige inzet van crisisbeheersingsmiddelen in Noord-Afrika – de EU is betrokken bij zes civiel-militaire missies in gebieden als de Centraal Afrikaanse Republiek, Mali en Libië – afdoende is. De EU moet onderzoeken of het mogelijk is deze missies desnoods uit te breiden. Tegelijk moeten Europese landen zich ervan bewust zijn dat het Westen de problemen in de Arabische wereld niet eigenhandig kan oplossen en juist daarom moet de EU vooral ook de eigen belangen op het gebied van nationale veiligheid en energievoorzieningszekerheid, in deze turbulente periode in de Arabische wereld bewaken.” Kortom, de situatie in de Arabische wereld nog meer ontwrichten door enkel het eigenbelang na te jagen en de oplossing voor alle andere problemen aan de Arabische regeringen overlaten. Zo blijft die gordel van instabiliteit nog wel even bestaan, mocht deze zich al niet uitbreiden. En er zullen dan nog wel vaker “supervrijdagen” komen.
Wat de aanbevelingen ten aanzien van de NAVO betreft, neemt de AIV met instemming kennis van de diverse NAVO-initiatieven met betrekking tot de oostflank en stelt zij “dat de NAVO ook van potentiële betekenis is bij het uitvoeren van militaire operaties aan de zuidflank van Europa, bijvoorbeeld in Libië of elders in de MENA-regio. (…) De NAVO en de EU kunnen samen optrekken in de wederopbouw van de veiligheidsarchitectuur in Libië.”
De AIV heeft kritiek op de nadruk die de Nederlandse regering op het bewandelen van de politieke sporen inzake Oekraïne, ISIS en Libië legt en de effectiviteit hiervan Ze stelt vast dat Nederland op dit moment weliswaar voorop loopt in het proefdraaien met Duitsland en Noorwegen met de NAVO Very High Readiness Joint Task Force, het leveren van tankercapaciteit voor de AWACS-vliegtuigen en het aandeel in de Baltic Air Policing, maar “het gaat hier echter om relatief kleine bijdragen die niet kunnen verhullen dat de Nederlandse krijgsmacht sinds geruime tijd niet meer voldoet aan de eis van brede inzetbaarheid, terwijl ook het voortzettingsvermogen van enigszins omvangrijke formaties ernstig te wensen over laat. Deze tekortkomingen wegen zwaar omdat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat in antwoord op de militaire uitdaging die nu van Rusland uitgaat, de NAVO een groter beroep op de Nederlandse krijgsmacht zal doen dan waarvan sprake was (en is) bij de uitvoering van de militaire missies in Irak en Afghanistan. Ook toekomstige inzet in de MENA-regio valt niet uit te sluiten. De AIV meent dat de staat waarin de Nederlandse krijgsmacht momenteel verkeert onder de maat is.”
Uit het voorgaande blijkt al dat volgens de AIV zowel de eerste hoofdtaak van de krijgsmacht (bescherming van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied) als de tweede hoofdtaak (vredesmissies) door de ontwikkelingen aan de oost- respectievelijk zuidflank aan belang hebben gewonnen en versterkt dienen te worden. Maar “ook de derde hoofdtaak, te weten de nationale veiligheid, heeft aan belang gewonnen, vooral vanwege de toegenomen verwevenheid tussen interne en externe veiligheid als gevolg van een substantiële terroristische dreiging mede vanwege terugkerende jihadstrijders en de toenemende dreiging op het gebied van digitale spionage en digitale sabotage. ” Zal het daarom zijn dat de krijgsmacht half juni Amsterdamse wijkagenten begeleidde en op basis van ervaringen uit Afghanistan en Irak aanwijzingen gaf hoe je bepaalde situaties in de stad vanuit en dreigingsanalyse zou kunnen interpreteren?
Los van de blindheid voor het eigen optreden en het overnemen van manipulatieve illustraties, leidt de inperking tot het Nederlandse veiligheids- en defensiebeleid in dit AIV-advies nog wel tot de grootste vertekening van de werkelijkheid.
Jan Schaake
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten