zondag 11 maart 2018

Naar een Atlantische politiestaat? (9) Hoe de bevolking er in de crisis onder gehouden kan worden


De grote uitdaging voor de Westerse, kapitalistische wereldorde is de groei van een bevolking die niet meer zo makkelijk onder controle kan worden gehouden. In het neoliberale kapitalisme, gedomineerd door het speculatieve financiële kapitaal, waarbij werkgelegenheid in een publieke sector idealiter wordt uitgesloten, is een grote, overtollige bevolking ontstaan. Door de ineenstorting van het Sovjetblok, die volgde op de openstelling van China, is het wereldaanbod van arbeid in twintig jaar tijd verdubbeld van 1,5 naar 3 miljard mensen. 


Nu de sociale bescherming door de staat over de hele wereld is weggesaneerd door schuldencrisis en ideologische corruptie, staan bevolkingen oog in oog met het transnationale kapitaal. Geen staat die hen daarbij nog beschermt. Dit is de situatie die een politiestaat nodig maakt, zowel in het Atlantische ‘Westen’ als wereldwijd, in de vorm van de ‘Oorlog tegen de Terreur’. 


In het Westen en Japan wordt het probleem van een overtollige bevolking, nu de welvaartsstaat wordt afgebouwd, opgelost door een politiek die de mensen direct van de arbeidsmarkt afhankelijk maakt. Niet langer worden arbeiders in leven gehouden gedurende periodes waarin ze zonder werk zijn of ziek; de lat daarvoor wordt hoger gelegd. In de jaren 90 werd onder Clinton, Blair en in Nederland, Wim Kok, de druk om aan het werk te blijven verhoogd. Het aantal ‘werkende armen’ nam als gevolg daarvan toe en het ontbrekende inkomen werd aangevuld met consumentenkrediet. In Nederland viel het op dat punt wel mee, maar op het vlak van flexibilisering van de arbeid zijn we een koploper. Die onzeker gemaakte massa moet er wel onder gehouden worden.

In de niet-Westerse wereld, ook de voormalige staatssocialistische wereld, wordt de toename van de beschikbare loonafhankelijke bevolking anders aangepakt. Een deel van die bevolking is tewerkgesteld in zogenaamde ‘waardeketens’, nu de dreiging van nationalisatie door het instorten van het communisme is weggevallen en er veilig geïnvesteerd kant worden. Aan de uiteinden van deze ketens leven arbeiders in omstandigheden die gekenmerkt worden door extreme uitbuiting en armoede. Hun levens worden bepaald door geweld, vervuiling en ecologische crisis. Toch kunnen zelfs deze mensen in principe georganiseerd worden en tot loonstrijd komen. Pogingen om collectieve rechten te veroveren, zoals een regionaal minimumloon voor Azië, zijn een teken dat dit een reële mogelijkheid is.

De arbeiders die voor vakbondsactie gemobiliseerd kunnen worden, zijn echter op zichzelf maar een kleine, ja kleiner wordend deel van de hele loonafhankelijke bevolking. De op export gerichte industrie is geconcentreerd in China, Korea en Taiwan; in de rest van de Derde Wereld is de werkgelegenheid door grootschalige bedrijfssluitingen en voortgaande de-industrialisatie als gevolg van de neoliberale aanpassingspolitiek die het Westen oplegt, verregaand afgebouwd, met catastrofale gevolgen. Er zijn schattingen dat in 2008, het jaar van de financiële crisis, 82 procent van de werkgelegenheid (buiten de landbouw) in Zuid-Azië ‘informeel’ was; 66 procent in Afrik beneden de Sahara, 65 procent in Oost- en Zuidoost-Azië en 51 procent in Latijns Amerika. Tegelijkertijd loopt het platteland leeg omdat alleen grote, concurrerend opererend landbouwbedrijven kunnen overleven in de landbouw die voor de wereldmarkt werkt. Vooral in Afrika beneden de Sahara blijven van landen alleen de grondstoffenvoorraden over, de overtollige bevolking leeft er onder steeds riskantere omstandigheden, conflict is normaal. Naarmate de illusies over lokaal ‘ondernemerschap’ (gesteund door NGOs en micro-krediet) vervliegen, wordt de realiteit van een overtollige bevolking van een miljard of meer duidelijker. Steden groeien zoals nooit tevoren en de kansen op werk worden minder. Dat is de werkelijke crisis van het mondiale kapitalisme. Geen wonder dat mensen elders een beter leven zoeken.

Huntingtons ‘Botsing der Beschavingen’ (oorspronkelijk verwoord in 1993, kort na de instorting van de Sovjet-Unie) ziet de islamitische wereld als de plek waar de concentratie van mensen voor wie geen emplooi meer is, het grootste is. De opkomst van de Islam, schrijft hij, wordt aangedreven door groei van een bevolking zonder werk. Huntington signaleert daarbij een ‘islamitische neiging tot gewelddadig conflict’, het is een ‘religie van het zwaard.’ Daarmee geeft hij aan dat we het ook met geweld tegemoet moeten treden. Dat was natuurlijk een welkome boodschap voor het Amerikaanse militair-industriële complex. Maar in ruimere zin sprak dit natuurlijk de heersende klasse en de media aan, omdat het aanwijzen van een vijand essentieel is om de gelederen van een maatschappij gesloten te houden, vooral een maatschappij in crisis.

Oorlogen gericht op het veroveren van belangrijke grondstoffen, vooral olie en gas, maar gevoerd in naam van het bestrijden van (islamitische) ‘terreur’, worden zo mogelijk gemaakt. Ze worden aangevuld door populistische anti-Moslimpartijen die de ontevredenheid over de gevolgen van de crisis mobiliseren en die wijten aan immigranten.

Kees van der Pijl

Voor een complete tekst met verwijzingen, zie Surveillance Capitalism and Crisis

Geen opmerkingen:

Een reactie posten